Mecseknádasd: verschil tussen versies

De ondergroei van de bosranden en bossen in de omgeving laat vanaf half maart veel bloeiende planten zien, zoals de in Nederland als [[w:Stinsenplant|stinsenplanten]] bekend staande [[w:Gele anemoon|gele anemoon]], [[w:Holwortel|holwortel]], [[w:Groot hoefblad|groot hoefblad]], [[w:Leverbloempje|leverbloempje]], [[w:Blauw druifje|blauw druifje]], [[w:Geelster|geelster]]-soorten, [[w:Longkruid|longkruid]]-soorten, "tandveldkers"-soorten ([[:w:Dentaria|''Dentaria'']]), [[w:Stengelloze sleutelbloem|stengelloze sleutelbloem]], [[w:Dcilla|scilla's]], [[w:Mansoor|mansoor]], [[w:Maarts viooltje|maarts viooltje]] (erg algemeen in grazige en meer ruige begroeiing), [[w:Witte engbloem|witte engbloem]], de voor het Mecsekgebergte karakteristieke "geurende" nieskruid (''Helleborus odorus'') en [[w:Paeonia|"Banater" pioenroos]] (''Paeonia banatica'', in de bossen op de hellingen van de Zengő), de [[w:Turkse lelie|Turkse lelie]], de op de witte bosanemonen lijkende ''Isopyrum'', [[:w:Vuurwerkplant|vuurwerkplant]] (''Dictamnus albus'') en andere.

Ook zeer vroeg bloeien onder andere de wilgensoorten in de beekdalen (als lichtgroene linten in een verder nog kaal landschap), [[w:Sleedoorn|sleedoorn]], [[w:Pluimes|pluimes]], [[w:Pimpernoot|pimpernoot]], [[w:Zure kers|zure kers (of morel)]], en in boom- en wijngaarden de gekweekte fruitsoorten als amandel, abrikoos, perzik en pruim, wat later de kweepeer, appel en peer.